Australische Terrier
De Australische Terriër is een trouwe, toegewijde hond- moedig, sterk en betrouwbaar bij peuters. Hij bezit geen menselijke vijanden, maar toont zijn ware aard als hij tot een gevecht met andere honden wordt aangezet. Het is een bijzonder oplettende waakhond, die echter na alarm te hebben geslagen de indringers met vreugde begroet. Hij is een uitstekende metgezel en door zijn oplettendheid en snelheid een uitstekende rattenvanger. Zijn vacht is bestand tegen elke weersgesteldheid, zodat hij zowel in huis als in de buitenkennel kan worden gehouden.
Formaat
Gemiddeld gewicht circa 4,5-5 kg (in Australië circa 6,5 kg). De gewenste schouderhoogte is ongeveer 25 cm. Het gewenste gewicht lijkt naar het Australische te verschuiven.
Lichaamsbeweging
Het is een actieve hond met een goede reuk en met het vermogen en de moed zijn eigen voedsel als jager te vangen en te doden.
Tegenwoordig zal er zelden op zijn bekwaamheden een beroep worden gedaan, maar de hond moet de mogelijkheid hebben zijn energie kwijt te raken door middel van geregelde wandelingen en renpartijen buiten. Niettemin kan hij zich aan het wonen in een flat aanpassen.
Uiterlijke verzorging
Regelmatig borstelen stimuleert de huid en bevordert een goede groei van de vacht.
Voeding
Circa 200-300 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 1-1/2 kopje volledig hondenvoer, vermengd met 3/4 kopje warm of koud water.
Oorsprong en geschiedenis
Tot 1889 was de Australische Terriër onder diverse namen bekend, maar in dat jaar werd er in Melbourne een vereniging opgericht van liefhebbers van dit ras, dat zich ontwikkeld had uit verscheidene British Terriërs, door immigranten mee naar Australië genomen.
Aangenomen wordt, dat de ontwikkeling van de zuivere Australische Terriër begonnen is met de nakomelingen van een Yorkshire Terriër teef, die in een damesmof aan brood van een zeilschip was gesmokkeld en met een hond paarde die op een Cairn Terriër geleek.
RASPUNTEN
Algemene verschijning. Een vrij lage hond, gedrongen en actief.
Kleur. Als eerste keus blauw - of zilvergrijs lichaam, bruin (tan) op benen en gezicht (hoe dieper hoe beter), met een blauwe of zilverkleurige kuif; tweede keus zuiver zandkleurig of rood, met een zachte kuif.
Hoofd en schedel. Het hoofd moet lang zijn, de schedel vlak en vol tussen de ogen, met een zachtharige kuif; lange, krachtige kaken en een zwarte neus.
Staart. Gecoupeerd.
Voeten. Welgevormd, klein, met goede eeltkussens, zonder neiging tot spreiden. Zwarte nagels.