BassetHond
De Basset Hound is en vriendelijk dier, dat met de meeste mensen goed kan opschieten en een ideale gezinshond vormt. Hij heef echter een sterk jachtinstinct behouden en kan kilometers ver gaan zwerven, wanneer het tuin hek toevallig openstaat. Evenals de Beagle heeft de Basset een eigen wil; hij is bijzonder prettig van karakter, mar niet altijd even gehoorzaam.
Formaat
Hoogte: 33-38 cm.
Lichaamsbeweging
Zeer belangrijk bij dit ras. Begin niet aan dit ras als u het niet veel lichaamsbeweging kunt geven.
Uiterlijke verzorging
Dagelijks borstelen en kammen. Besteed extra aandacht aan oren en nagels.
Voeding
375-550 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 3 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 1,1/2 kopje warm of koud water. Bij dit snelgroeiende ras wordt gepleit voor een zorgvuldige voeding tijdens de jeugd.
Gezondheidszorg
Kies het exemplaar met de rechtste benen uit, ook al zien die knobbelige benen er grappig uit.
Oorsprong en geschiedenis
De Basset Hound is van Franse oorsprong en afgeleid van de Franse Baset Artesien- Normand, die in Engeland werd ingevoerd en daar gekruist met de Bloedhond. Hij is en langzame mar zekere spoorzoeker, die in Engeland nog steeds voor de hazenjacht wordt gebruikt. Tegenwoordig is hij echter in de eerste plaats een huishond, Volgens Franse bronnen verschenen de eerste in een nest normale, langbenige jachthonden, waarna door selectief fokken de Basset (wat 'dwerg' betekent) Hound ontstond.
RASPUNTEN
Uiterlijke verschijning. Een kortbenig hond, met veel substantie, harmonisch en vol kwaliteit. De voorbeweging is zeer belangrijk: en zuivere, vrije actie, waarbij de voorbenen goed naar voren worden gebracht en de achterbenen krachtig stuwen, zodat de hond zich zowel voor als achter harmonisch beweegt. De sprongen en knieën mogen niet stijf zijn en de tenen niet worden meegesleept.
Kleur. Over het algemeen zwart, wit met bruin, of citroenkleurig met wit; iedere brakkenkleur is echter geoorloofd.
Hoofd en schedel. Gewelfd, met enige stop en goed uitstekende jachtknobbel, middelmatig breed bij de wenkbrauwen en naar de snuit toe iets toelopend; de algemene indruk van de snuit is smal, maar niet spits. De bovenste lijn van de snuit loopt vrijwel evenwijdig aan de lijn van stop tot jachtknobbel, terwijl de eerstgenoemde lijn niet veel langer is dan de tweede. Boven de wenkbrauwen en naast de ogen mag de huid matig gerimpeld zijn en de hoofdhuid moet zo los zijn dat deze flink rimpelt als hij naar voren wordt getrokken of het hoofd naar beneden geduwd. De bovenlippen hangen ver over de onderlippen heen.
Staart. Goed aangezet, vrij lang, krachtig bij de wortel en spits toelopend, met aan de onderzijde een matige hoeveelheid grof haar. Wanneer de hond loopt wordt de staart goed omhoog gehouden en sabelvormig over de rug gebogen, echter nooit gekruld of vrolijk.
Voeten. Zwaar, goed gebogen en met goed ontwikkelde voetzolen. Of de voorvoeten nu recht nar voren wijzen of iets naar buiten zijn gedraaid, de hond moet altijd zuiver op de voet staan, waarbij het gewicht gelijkelijk over de tenen en voetzolen wordt verdeeld, zodat de voet een afdruk achterlaat van een grote hond en geen ongezoolde de grond raken.