Boxer

De Boxer is een bijzonder prettige hond, die er langer over doet volwassen te worden dan de meeste andere rassen. Hij houdt van kinderen en is een trouwe beschermer van meer van het gezin. Het is echter ook een uitbundige, behoorlijk sterke hond, die een vrij groot huis met een grote tuin verdient en bazen die bereid zijn voldoende tijd aan zijn opvoeding en africhting te besteden. Hij is gebruikt als legerhond en als blindengeleidehond. Zijn start is ingekort en wanneer hij blij is, kwispelt hij met zijn gehele lichaam.

Formaat

Schofthoogte: reu 56-61 cm, teef 53-58,5 cm. Gewicht: circa 59 cm hoge reu ongeveer 30 kg en circa 56 cm hoge teef ongeveer 28 kg.

Lichaamsbeweging

Dagelijks flinke wandelingen en af en toe los rennen.

Uiterlijke verzorging

Een dagelijkse borstelbeurt.

Voeding

Aanbevolen wordt 550-990 gram blikvlees, vermengd met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 5 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 2,1/2 kopje warm of koud water.

Oorsprong en geschiedenis

De geschiedenis van de Boxer gaat terug tot de oude vechthonden van het Molossus- of Mastiff type, die de Cimbren gebruikten bij hun strijd tegen de Romeinen. Net zoals de Bulldog is hij een ondervoorbijter, een algemene eigenschap van bullenbijters. De Brabander Bullenbijter, waaruit zich de Engelse Bullenbijter, waaruit zich de Engelse Bullenbijter, waaruit zich de Engelse Bulldog ontwikkelde, speelde ook een rol in de evolutie van de Boxer die zijn vechtlust tot de dag van vandaag heeft bewaard.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. De Boxer is een middelgrote, stevige, gladharige hond, kort en vierkant gebouwd en met sterke benen. Zijn spierstelsel is droog, krachtig ontwikkeld en zichtbaar onder de huid. Hij moet zich levendig en energiek bewegen. Zijn gang moet krachtig maar soepel zijn, een vrije, ruime galop, en zijn houding trots en edel.

Kleur. De toegestane kleuren zijn geel en gestroomd, het geel in diverse tinten, van lichtgeel tot donker herterood. De gestroomde variëteit moet zwarte strepen op een goudgele of roodbruine achtergrond vertonen. De strepen moeten zich duidelijk aftekenen

Hoofd en schedel. Het hoofd van de Boxer geeft het ras een karakteristiek, uniek stempel. Het moet perfect harmoniëren met het lichaam van de hond, waarbij het vooral niet te licht moet zijn. De snuit is het meest opvallende kenmerk. Zeer veel waarde wordt gehecht aan een snuit die juist van vorm is en zich goed verhoudt tot de schedel. De brede, zwarte neus wipt iets op. De neusgaten zijn wijd en ertussen ligt een neuslippengroef. De twee kaakbeen deren moeten niet, zoals normaal is, in een loodrecht vlak eindigen, maar de onderkaak steekt voor de bovenkaak uit en buigt iets omhoog. De Boxer is een ondervoorbijter. Waar de bovenkaak aan de schedel vastzit moet hij breed zijn en dit blijft hij ook, behalve aan de voorkant, waar hij een weinig toeloopt.

Staart. Hoog aangezet. De start is ingekort en wordt omhoog gedragen; hij mag niet langer dan 5 cm zijn.

Voeten. Moeten klein zijn, met gesloten, gebogen tenen (kattenvoeten) en harde voetzolen. De achtertenen moeten net iets langer zijn dan de tenen van de voorvoeten, maar verder in alle opzichten gelijk zijn.