Briard

De Briard is de bekendste van de vier Franse herdershonden- de andere zijn de Beauceron, de Picardische Herdershond en de Pyrenese Berghond. Briards bezitten een prettig karakter, en zijn goede gezinshonden.

Formaat

Hoogte: reu 58,5-68,5 cm, teef 56-65 cm.

Lichaamsbeweging

Regelmatig borstelen. De Briard houdt zichzelf graag schoon.

Voeding

Als Bouvier des Flandres.

Oorsprong en geschiedenis

De Briard is afkomstig uit de Franse streek Brie, waar hij ook bekend is als de Berger de Brie of de Chien de Brie en reeds in de 12de eeuw voorkwam. Er is een boeiende 14de-eeuwse Franse legende over hoe dit ras aan zijn naam kwam: In het jaar 1371 werd de ridder Aubry de Mondidier vermoord. Zijn moordenaar werd door zijn hond opgespoord en de koning besliste dat er een tweegevecht zou plaatsvinden tussen de hond en de man, Macaire genaamd. Het gevecht vond plaats op het lie Notre Dame en de hond kwam als overwinnaar uit de strijd te voorschijn. Sedertdien heette het ras Chien d'Aubry, wat tot Chien de Brie verbasterde.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. Een hond met een stoer uiterlijk: lenig, gespierd, harmonisch gebouwd, vrolijk en levendig.

Kleur. Alle effen kleuren zijn toegestaan, behalve wit, kastanjebruin, mahoniekleurig en tweekleurig; de donkere tinten genieten de voorkeur. Tweekleurig moet niet worden verward met de iets lichtere tint van de ledematen, die te wijten is aan een begin van ongelijkmatige pigmentatie. Deze lichtere tint moet van dezelfde kleur zijn als de rest van het lichaam, dus licht reebruin bij donker reebruin, lichtgrijs bij donkergrijs. Een enkele witte haar door de zwarte vacht is toegestaan en bestempelt de hond nog niet tot tweekleurig.

Hoofd en schedel. Hoofd krachtig, vrij lang, met een duidelijke stop precies halverwege de lengte van het hoofd. Het hoofd moet met haar zijn bedekt dat een snor, een baard en wenkbrauwen vormt en iets voor de ogen hangt. De snuit mag niet smal of puntig zijn. De neus moet groot zijn, vierkant en altijd zwart, welke kleur de hond ook heeft. Het voorhoofd is iets gewelfd, de schedel rechthoekig van vorm.

Staart. Lang, goed met haar bedekt en met een opwaartse haak aan het uiteinde. Laag gedragen en noch naar de ene, noch naar de andere kant afbuigend. Het benige gedeelte van de staart moet minstens tot de punt van het spronggewricht reiken.

Voeten. Sterk en iets rond, ongeveer het midden houdend tussen een katten- en een hazenvoet. Nagels altijd zwart. Voetzolen stevig en hard, tenen dicht aaneengesloten.