Bulldog

Ondanks zijn enigszins schrikwekkend uiterlijk heeft de Bulldog een handelbaar karakter en is hij gewoonlijk dol op kinderen. Hij leert snel en doet graag aan spelletjes mee. Door zijn bouw kan hij echter niet hard rennen, terwijl men ook bij warm weer voor te grote inspanning moet oppassen, daar zijn neus hem dan niet van voldoende zuurstof kan voorzien. De Bulldog mag nooit in een auto of een andere kleine ruimte worden opgesloten, tenzij hij over veel frisse lucht kan beschikken. Dit ras staat niet bekend om zijn lang leven, maar kan als trouwe waakhond en prettig huisdier warm worden aanbevolen.

Formaat

Gewicht; reu circa 25 kg, teef circa 22,5 kg.

Lichaamsbeweging

Een flinke dagelijkse wandeling aan een losse lijn is goed voor de Bulldog. In een rustige buurt of in een park kan men de hond los laten lopen, zodat hij zijn eigen tempo kan volgen. Trek hem echter niet voort en ook de pup mag men niet te veel vermoeien. De ervaring zal u leren hoe ver u met uw Bulldog kan wandelen zonder dat het dier oververmoeid raakt. Het ras is beslist ongeschikt voor mensen die hele dagtochten met hun hond willen maken.

Uiterlijke verzorging

Met een dagelijkse borstelbeurt en afwrijven met de glanshandschoen houdt men de Bulldog in een goede conditie. Kies een warme, zomerse dag uit voor zijn jaarlijkse bad!

Voeding

De Bulldog heeft dagelijks 375 gram bikvlees of 450 gram rauw vlees nodig, aangevuld met hondenbrood. Voor deze krachtpatser wordt een dagelijks theelepeltje levertraan in de winter aanbevolen. Het beste geeft men hem zijn maaltijd na het uitlaten, zodat deze verteert als de hond slaapt.

Oorsprong en geschiedenis

Dit ras kan woeden teruggebracht tot de Molosser, de vechthond van de oude Griekse stam van de Molossi. Wat uiterlijk betreft schijnt de Mastiff echter meer op dit sterke ras te gelijken, waaruit men kan afleiden dat de Mastiff, de buldog en de Boxer misschien een gemeenschappelijke voorouder hebben. Het waren in ieder geval allemaal vechthonden: de Mastiff vocht in de Romeinse arena's tegen gladiatoren en wilde dieren, en de Boxer was in Duitsland bekend als bullenbijter.

Meestal wordt de Bulldog echter in verband gebracht met de wrede sport van het bullebijten- hierbij werd de stier door de hond net zo lang bij gevoelige neus vastgehouden, tot hij ter aarde stortte. In Engeland was dit in het begin van de 19de eeuw een geliefde sport, die in 1209 door een zekere graaf Warren of Stamford, in Lincolnshire, werd ontwikkeld nadat hij twee honden met een stier had zien vechten.

Toen in 1838 het bullenbijten in Engeland verboden werd, leek de Bulldog tot uitsterven gedoemd, daar hij zijn functie had verloren. Een zekere Bill George bleef echter met de Engelse Bulldog door fokken en het is voor een groot deel aan hem te danken dat het ras zich ondanks zijn vervaarlijk uiterlijk tot een waardig, betrouwbaar huisdier ontwikkelde. De Bulldog Club, in 1875 opgericht, was in Engeland de eerste hondrasvereniging. Toen de Engelse Bulldog omstreeks 1900 in de Verenigde Staten plotseling in de mode kwam, werden er soms zeer hoge bedragen, in enkele gevallen meer dan duizend pond sterling, voor en dier betaald.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. De Engelse Bulldog is een gladharige, sterke hond, tamelijk laag gebouwd, mar breed, krachtig en gedrongen. Zijn hoofd is opvallend zwaar en groot ten opzichte van de rest van het lichaam, en de snuit bijzonder kort. De mond is zeer breed, stomp en opwaarts gebogen. Kleur. De kleur moet effen of 'smut' (effen met een zwart masker of zwarte snuit) zijn. De enige kleuren (die in hun soort glanzend en zuiver moeten zijn) zijn effen (gestroomd en rode, reekleurige en vaalrode tinten), wit en ook bont (dwz wit in combinatie met een van de hiervoor genoemde kleuren).

Hoofd en schedel. De schedel moet zeer groot zijn- hoe groter hoe beter, met een omvang (voor de oren gemeten) die minstens gelijk is aan de schofthoogte van de hond.

Staart. De staart, de 'stern' genoemd, moet laag zijn aangezet, tamelijk recht beginnen, maar dan omlaag buigen. Hij moet rond en glad zijn, zonder grofharige franje, matig lang (liever kort dan lang) en dik bij de wortel, en snel in een fijne punt uitlopen.

Voeten. De achtervoeten moeten, evenals de voorvoeten, rond en gesloten zijn, met goed gebogen tenen en duidelijke, hoge knokkels. De voorvoeten moeten recht zijn en iets naar buiten gedraaid, middelmatig groot en vrij rond, met aaneengesloten, dikke tenen.