Grote Poedel
De Poedel heeft een vrolijk karakter en is schrander en gehoorzaam. Bij gehoorzaamheidsproeven blijkt hij een zeer bruikbare hond te zijn. De Poedel is dol op water, als zijn baas het hem toestaat, maar hij is vooral een tentoonstellingshond waar hij, in het traditionele leeuwtoilet geschoren, een lust voor het oog is.
Formaat
Schofthoogte 45-55 cm.
Lichaamsbeweging
Dit is een stevige, gezonde hond, die graag buiten is, een groot uithoudingsvermogen heeft en niets van zijn instincten als apporterende jachthond heeft verloren. Hij heeft dan ook zeer veel lichaamsbeweging doding.
Uiterlijke verzorging
Gebruik een stofzuigerborstel en een metalen kam met lange tanden voor de dagelijkse verzorging van de tentoonstellingsring noodzakelijk, maar meestal beperken de Poedelbezitters zich tot de natuurlijker lamsvacht.
Voeding
Ongeveer 550 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 3 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 1,1/2 kopje warm of koud water.
Oorsprong en geschiedenis
De Poedel was oorspronkelijk een ruigharige waakhond, een apporterende hond en een hoeder van schapen, met soortgelijke voorouders als de Ierse Waterspaniel, waaronder zonder twijfel de Franse Barbet en de Hongaarse Waterhond.
Mogelijk is de Grote Poedel niet, zoals velen veronderstellen, alleen van Franse herkomst. In Duitsland ontstond hij als apporterende hond van waterwild; de naam Poedel zou men willen verklaren als te zijn ontstaan, uit het Duitse woord 'pudelnass', dat wij in het Nederlands echter ook kennen ('poedelen'). Van deze vrij grote hond zijn de Dwerg - en de Middenslag Poedel afgeleid. In Engeland kent men het ras sinds Ruprecht, prins van de Palts, Karel I in zijn strijd te hulp kwam, in gezelschap van zijn Poedel. Ook Marie Antoinette was zeer gesteld op dit ras toen ze een stijl zocht die aansloot bij het uniform dat door haar hovelingen werd gedragen.
RASPUNTEN
Algemene verschijning. Een zeer actieve, intelligente, harmonische, er sierlijk uitziende hond met een goed temperament en een trotse houding.
Kleur. Alle effen kleuren. Bij witte en crèmekleurige Poedels moeten neus, lippen en oogranden zwart zijn; zwarte teennagels zijn gewenst. Bruine Poedels moeten donkere, amberkleurige ogen en donker leverkleurige lippen, oogranden, neus en teennagels hebben. Bij abrikooskleurige Poedels zijn donkere ogen met zwarte puntjes of diep amberkleurige ogen met leverkleurige puntjes vereist. Zwarte, zilverkleurige en blauwe Poedels moeten een zwarte neus en zwarte lippen, oogranden en teennagels hebben. Crème, abrikooskleurige, bruine, zilverkleurige en blauwe Poedels mogen tot een leeftijd van 18 maanden diverse tinten van dezelfde kleur vertonen. De voorkeur gaat uit naar zuivere kleuren.
Hoofd en schedel. Lang en fijn, met een lichte achterhoofdsknobbel. Schedel niet breed en een matige stop. Voorsnuit krachtig, goed gesneden, niet onder de ogen wegvallend, met vlakke botten en spieren. Lippen strak. Duidelijke kin, die echter niet uitsteekt. Het gehele hoofd moet in een goede verhouding staan tot de test van het lichaam.
Staart. Tamelijk hoog aangezet, in een kleine hoek schuin omhoog gedragen en nooit gekruld of over de rug; dik bij de wortel.
Voeten. Stevige middenvoeten; de goed gesloten voeten zijn naar verhouding klein en ovaal van vorm en staan noch naar binnen, noch naar buiten gedraaid. Tenen gebogen; voetzolen dik, hard en van goede kussens voorzien.