Ierse Setter
De Ierse Setter is een eersteklas jachthond, die zijn werk op een uitstekende wijze combineert met de rol van gezinshond. Als huisdier is hij het gelukkigst; hij eist zeer liefde, die hij echter honderdvoudig terugbetaalt. Hij is intelligent en bijzonder betrouwbaar met kinderen. Het is echter een vurige en levendige hond, die niet in een te kleine ruimte moet worden gehouden of door mensen die hem niet voldoende lichaamsbeweging kunnen bieden. Vaak bouwt hij een goede relatie op met paarden.
Formaat
Geen bepaalde eisen, maar een lichaamsbeweging nodig heeft en in uitgestrekte velden moet kunnen rennen.
Lichaamsbeweging
Een uitbundige hond, die veel lichaamsbeweging nodig heeft en in uitgestrekte velden moet kunnen rennen.
Uiterlijke verzorging
Regelmatig borstelen, nagels knippen en oren inspecteren.
Voeding
Aanbevolen wordt 550-900 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 5 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 2,1/2 kopje warm of koud water.
Oorsprong en geschiedenis
De Ierse Setter is ontstaan uit kruisingen tussen Ierse Water Spaniels, Springer Spaniels, de Spaanse Staande Hond en Engelse en Gordon Setters. Sterk met het ras verbonden is de naam van Edward Laverack, die in 1877 stierf en zijn leven bijna geheel aan de verbetering van dit ras wijdde.
RASPUNTEN
Algemene verschijning. Een snel uitziende, edele hond, met een zachtaardige gezichtsuitdrukking. Kleur. Warm kastanjebruin, zonder enig spoor van zwart; wit op borst, keel, kin of tenen, een kleine ster op het voorhoofd of een smalle streep of neus of gezicht vormen geen redenen tot diskwalificatie.
Hoofd en schedel. Het hoofd moet lang en droog zijn, maar niet smal of puntig en niet te breed bij de oren. Schedel ovaal (van oor tot oor) met zeer veel ruimte voor de hersenen, en met een duidelijke achterhoofdsknobbel. Uitstekende wenkbrauwen, zichtbare stop. Snuit matig diep en vrij vierkant aan het uiteinde. Afstand van de stop tot de punt van de neus lang, neusgaten wijd en de kaken vrijwel even lang; geen hanglippen. Kleur van de neus donker mahonie, donker walnoot of zwart.
Staart. Van middelmatige lengte, harmoniërend met de lichaamsgrootte; vrij laag aangezet, aan de wortel krachtig en in een fijne punt uitlopend; zo veel mogelijk in het verlengde van of onder de ruglijn gedragen.
Voeten. Moeten klein zijn en zeer stevig; tenen krachtig, dicht aaneengesloten en gebogen.