Japanse Spaniel

De Japanse Spaniel (ook wel Japanse Chin genoemd) kan op het eerste gezicht ten onrechte voor een Pekingees worden gehouden; mogelijk ontwikkelden zich beide rassen uit dezelfde voorouders. Het is echter een hoog stappende, sierlijke hond, die langere benen en een veel lichter lichaam heeft dan de Pekingees.

Men moet niet vergeten dat de Japanse Chin een spaniel is, met een aantal overeenkomsten met de King Charles Spaniel, die in oorsprong ook uit Japan komt. Hij heeft veel meer van de parmantige zelfverzekerdheid van de kleinere rassen dan de langzamere spaniel en is een kwiek maar waardig oosters hondje, dat het liefst in het middelpunt van de belangstelling staat en zich ongelukkig voelt als zijn toenaderingen worden afgewezen.

Formaat

1,8-3,2 kg. (Hoe sierlijker, hoe beter, mits dit niet ten koste gaat van het type, de kwaliteit en de sierlijke gang.)

Lichaamsbeweging

Dit is een vrolijk hondje, dat ervan geniet met het gehele gezin te gaan wandelen of spelen. Hij kan elke afstand afleggen, maar is ook tevreden met een stoeipartij in het park. Ondanks zijn tere bouw is de Japanse Spaniel tamelijk sterk en hij ravot graag met (voorzichtige)kinderen. Hij klimt graag, dus men moet oppassen dat hij niet.

Uiterlijke verzorging

Dagelijks borstelen houdt de weelderige, zijdeachtige vacht van de Japanse Spaniel in goede conditie. Doe dit ras voor een tentoonstelling altijd in bad!

Voeding

150-225 gram stukjes gekookt vlees of circa 200 gram blikvlees, aangevuld met een handje hondenbrood, houdt de Japanse Spaniel in een uitstekende conditie. Restjes mager vlees en af en toe een bot dat niet splinter worden op prijs gesteld. Koekjes of andere zoetigheid mag men de hond nooit geven, maat wel af en toe de speciale hondensnoepjes, die uitstekend dienst doen als beloning tijdens het trainen.

Oorsprong en geschiedenis

Meer dan duizend jaar geleden was dit het meest geliefde hondenras van de Japanse keizers en een van hen bepaalde dat alle Japanse Spaniel vereerd moesten worden; sommige kleine exemplaren werden zelf als vogels in hangende kooien gehouden.

Het ras zou door zeelieden in de middeleeuwen mee naar Europa zijn genomen en verscheen voor het eerst in 1862 op een tentoonstelling in Engeland.

Koningin Victoria kreeg twee Japanse Spaniels van kapitein Perry, toen deze in 1853 uit het Verre Oosten terugkeerde, wat wel bijdroeg aan de verbreiding van het ras. Hoewel het nooit zo populair werd als de Pekingees, werd het steeds populairder, totdat in de Eerste Wereldoorlog hun aantal weer sterk afnam. De laatste tijd worden er echter weer steeds meer ingeschreven en is het een vertrouwde tentoonstellingshond.

RASPUNTEN

Algemeen uiterlijk. De Japanse Spaniel is een kwiek hondje met een sierlijk uiterlijk, klein en compact gebouwd, en met een weelderige vacht. Voorral zijn gang is elegant doordat hij de voeten hoog optilt tijdens het lopen; de staart, die sterk bevederd is, wordt stijf opgerold of als een pluim over de rug gedragen.

Kleur. Zwart met wit of rood met wit. Het rood komt in vele tinten voor: donker getijgerd, citroengeel of oranje. Hoe feller en helderder het rood is, hoe beter. De kleur gelijkmatig verdeeld over de wangen en oren en in plekken op het lichaam. Mag niet te zwaar getekend zijn. Het wit moet zuiver zijn, niet gevlekt.

Hoofd en schedel. Groot, maar in verhouding tot de afmetingen van de hond; de brede schedel is naar voren en tussen de oren afgerond, maar absoluut niet gewelfd.

Staart. Hoog aangezet op een rechte rug, weelderig bevederd, stijf opgerold of als een pluim over de rug gedragen.

Voeten. Slanke hazenvoeten; aan de voorkant bevederd.