Mastiff

De Mastiff is een grote, sterke hond; hij is een formidabele waakhond; hij is een formidabele waakhond en vormt een trouwe, aanhankelijke metgezel voor zijn baas en de rest van het gezin. Hij staart wantrouwend tegenover vreemden en voelt zich het gelukkigst als hij een taak heeft.

Formaat

Schofthoogte: reu 76 cm, teef 70 cm.

Lichaamsbeweging

Geregelde, normale lichaamsbeweging, maar bij voorkeur met een doel.

Uiterlijke verzorging

Dagelijks borstelen.

Gezondheidszorg

Door hun grootte kunnen ze problemen hebben met de gewrichten van de ledematen. Controleer uw hond dus geregeld.

Oorsprong en geschiedenis

De Mastiff is een oud ras dat door de Babyloniers naar waarde werd geschat, in de Romeinse arena's vocht en sedert de tijd van Julius Caesar in Engeland, waaraan het moderne ras wordt toegeschreven, voorkomt. In de middeleeuwen werd de Mastiff als waakhond en ook voor de jacht gebruikt. In een poging de Mastiff weer enigszins het formaat uit zijn glorietijd terug te geven heeft men Sint-Bernhardbloed geïntroduceerd.

RASPUNTEN

Uiterlijke verschijning. Groot, zwaar, krachtig, symmetrisch, goed gebouwd lichaam. Een combinatie van voornaamheid en een prettige aard, moed en gezeglijkheid. Het hoofd maakt vanuit elk gezichtspunt een vierkante indruk. Breedte is bijzonder gewenst en deze verhoudt zich tot de lengte van hoofd en snuit als 2 : 3. Het lichaam moet massief, breed, diep, lang en krachtig gebouwd zijn, op ver uit elkaar staande en vierkant geplaatste benen. Spieren duidelijk zichtbaar.

Kleur. Abrikoos of zilverkleurig, reebruin of donker reebruin gestroomd. In ieder geval moeten snuit, oren en neus zwart zijn, met zwart rondom de oogkassen dat zich hiertussen naar boven uitstrekt.

Hoofd en schedel. Schedel breed tussen de oren; voorhoofd plat, maar bij opwinding gerimpeld. Wenkbrauwen licht opgetrokken. Spieren van slapen en wangen goed ontwikkeld. Licht gewelfde schedel met een groef over het midden van het voorhoofd, vanaf de ogen tot halverwege de pijlnaad van de schedel. Gezicht of voorsnuit kort, breed onder de ogen en tot aan het uiteinde van de neus vrijwel even breed blijvend; stomp en vierkant afgeknot, een rechte hoek vormend met de bovenlijn van de snuit; van de punt van de neus tot aan de onderkaak zeer diep. Onderkaak tot het einde toe breed. Neus breed, met van voren gezien wijd geopende neusgaten; van opzij gezien plat (niet puntig of opgewipt). De lippen vormen een stompe hoek met het neustussenschot en zijn licht hangend, zodat ze een vierkant profiel tonen. De verhouding tussen de lengte van de snuit en die van het gehele hoofd is 1 : 3 en tussen de omtrek van de snuit (halverwege tussen de ogen en de neus gemeten) en die van het hoofd (voor de oren gemeten) 3 : 5.

Staart. Hoog aangezet en tot de sprongen of iets eronder reikend; breed aan de wortel en naar het uiteinde toelopend; in rust hangt hij recht naar omlaag, maar wanneer de hond opgewonden is vormt hij een boog met de punt omhoog (echter niet over de rug gedragen).

Voeten. Groot en rond. Tenen goed gebogen; nagels zwart.