Rottweiler

De Rottweiler is een Duitse werkhond met een grote intelligentie en een goed temperament. Hij is als trekhond en herder opgetreden en wordt nog steeds als waakhond, politiehond, sledehond en reddingshond in de bergen gebruikt. In vele landen is hij gewild als gezelschaps- en waakhond. Op tentoonstellingen is hij populair en hij doet het goed bij gehoorzaamheidstests.

Lichaamsbeweging

Geregelde wandelingen, waarbij hij ook vrij kan rennen.

Uiterlijke verzorging

Met een dagelijkse borstelbeurt houdt men de vacht in een goede conditie.

Voeding Aanbevolen wor dt 550-900 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 5 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 2,1/2 kopje warm of koud water.

Oorsprong en geschiedenis

De Rottweiler is van oorsprong een slagershond. Hij is afkomstig van de Westduitse stad Rottweil, in Wurttemberg, waar hij bekend is als de Rottweiler Metzgerhund.

In de middeleeuwen werd hij hoofdzakelijk gebruikt bij de jacht op wilde zwijnen; later werd het een gewaardeerde, betrouwbare veedrijvershond, die ook de hondenkar van de slager en de veehandelaar trok. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog werden zijn kwaliteiten als politie- en waakhond onderkend.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. De Rottweiler is een meer dan middelmatig grote, stoere hond. Zijn juist geproportioneerd, gedrongen, krachtig lichaam straalt een grote kracht, wendbaarheid en uithoudingsvermogen uit. Zijn houding is onbevreesd en zijn rustige blik duidt op een prettige aard en aanhankelijkheid.

Kleur. Deze hond is zwart, met scherp omlijnde aftekeningen op de wangen, snuit, borst, benen, boven de ogen en onder de staart. De kleur van deze aftekeningen varieert van warm bruin tot mahoniebruin.

Hoofd en schedel. Het hoofd is middelmatig lang, de schedel breed tussen de oren. De voorhoofdslijn is van opzij gezien matig gewelfd. De achterhoofdsknobbel is goed ontwikkeld maar niet opvallend. Wangen gespierd zonder uit te steken. De jukbeenderen zijn welgevormd. De hoofdhuid mag niet te los zijn, hoewel deze matig mag rimpelen als de hond alert is. Snuit vrij diep, met een horizontale bovenlijn; lengte niet meer dan afstand tussen stop en achterhoofdsknobbel.

Staart. Horizontaal gedragen; kort, stevig en niet te laag aangezet. Ingekort tot op de eerste staartwervel.

Voeten. Sterk, rond en compact, met goed gebogen tenen . De achtervoeten zijn en de nagels van de tenen kort, donker en sterk. Geen Hubertusklauwen aan achtervoeten.