Samojeed
(Samojedskaja)
De Samojeed of 'Sammy' , zoals hij vaak wordt genoemd, is een prachtig, enigszins zelfstandig ras, dat volgens zijn standaard 'duidelijk genegenheid voor ieder mens moet vertonen' . Deze honden zijn dol op sneeuw en het gelukkigst in op sneeuw en het gelukkigst in de wijde ruimten. Ik ken echter ook enkele Samojeden die zich prettig voelen in een rijtjeshuis en 1 die een televisiester is geworden.
Formaat
Schofthoogte: reu 51-56 cm, teef 46-51 cm. Gewicht in overeenstemming met de grootte.
Lichaamsbeweging
Vereist veel lichaamsbeweging, zo mogelijk wat gehoorzaamheidswerk, al is dit maar wekelijks een uurtje op een trainingsclub (wat in feite voor elk ras is aan te bevelen).
Uiterlijke verzorging
Regelmatig borstelen en kammen, en afwrijven met een handdoek als het dier nat is geworden. De ondervacht verhaart eenmaal per jaar; het beste is in die tijd zo veel mogelijk overtollig haar uit te kammen. Baden bevordert het loslaten van haar.
Voeding
Aanbevolen wordt 550-900 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 5 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 2,1/2 kopje warm of koud water.
Oorsprong en geschiedenis
De Samojeed is een schitterend type Keeshond, die zijn naam dankt aan de Siberische stam der Samojeden. In zijn land van herkomst is hij een sledehond, die ook als waakhond en herder van rendieren optreedt. Een aantal Sammy's werd door de ontdekkingsreiziger Nansen tijdens zijn reis naar de Noordpool gebruikt.
Het ras werd in 1889 mee naar Engeland genomen en vele van de huidige West-Europese dieren stammen van het oorspronkelijke paar af.
RASPUNTEN
Algemene verschijning. De Samojeed, in wezen een werkhond, moet sterk, actief en sierlijk zijn, met een vacht die zwaar en weerbestendig is, aangezien zijn oorspronkelijk werkterrein zich in koude streken bevindt. Zijn rug mag niet te lang zijn, daar een zwakke rug hem in feite voor zijn eigenlijke werk ongeschikt zou maken, maar tegelijkertijd zou een gedrongen lichaam, zoals van de Chowchow, hem als trekhond hinderen. Fokkers moeten zich dus op de gulden middenweg richten, dwz op een niet te lang lichaam, dat gespierd is, het dier vrijheid van beweging geeft, met een diepe borstkas en goed gewelfde ribben, een sterke, trots gebogen hals, een rechte voorhand en bijzonder krachtige lendenen. Zowel de reu als de teef moet de indruk wekken over een groot uithoudingsvermogen te beschikken, maar ze mogen geen grofheid vertonen. Een volwassen reu moet een schofthoogte van ongeveer 53 cm hebben. Met het oog op de vereiste borstdiepte moeten de benen redelijk lang zijn; een zeer kortbenige hondmoet worden afgewezen. De achterhand moet buitengewoon goed ontwikkeld zijn, de kniegewrichten goed gebogen, terwijl elk teken van verkeerde sprongen of koehakkigheid zwaar wordt bestraft.
Kleur. Zuiver wit, wit en biscuit, crème.
Hoofd en schedel. Hoofd krachtig en wigvormig, met een brede, vlakke schedel; snuit middelmatig lang, een toelopende voorsnuit die zich niet al te scherp aftekent. Lippen zwart. Haar kort en glad voor de oren. Neus bij voorkeur zwart, maar deze mag ook bruin of vleeskleurig zijn. Krachtige kaken.
Staart. Lang en weelderig, over de rug gedragen als de hond alert is; in rust soms hangend.
Voeten. Lang, enigszins plat en gespreid. Voetzolen goed van haar voorzien.