Sussex Spaniel
De Sussex Spaniel is in het zuiden van Engeland reeds meer dan een eeuw bekend; hij was zeer populair bij de boeren in Sussex en dankt hieraan zijn naam. Het ras werd voor het eerst in 1795 tot ontwikkeling gebracht door een zekere heer Fuller. Later verscheen er andere stam, de Harvieston genoemd, die iets weg had van zowel de Clumber als de Bloedhond. Het is jammer dat de Sussex Spaniel plotseling gevaar loopt uit te sterven, want deze hond vormt een trouwe metgezel met een goede neus.
Formaat
Ideale gewicht: reu 20,5 kg, teef 18kg. Hoogte 38-40,5 cm.
Lichaamsbeweging
Zoals de meeste spaniel is de Sussex in hoofdzaak en werkhond en niet erg geschikt voor een flat of voor mensen die onvoldoende tijd hebben om lange tochten met hem te maken.
Uiterlijke verzorging
Noodzakelijk is een dagelijkse borstel- en kambeurt, waarbij men- net zoals bij andere spaniels ervoor zorg draagt dat de haren van de oren niet klitten en dat er geen modder tussen de tenen of elders in de vacht aankoekt.
Voeding
Aanbevolen wordt 375-550 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 3 kopjes volledig hondenvoer, vermengd me 1-1/2 kopje warm of koud water.
Oorsprong en geschiedenis
De Susssex Spaniel is in hoofdzaak een Engels ras, dat voor het eerst in 1862 in het Crystal Palace, in Londen, werd tentoongesteld. Ook in Nederland werd hij vroeger wel gehouden en de eerste spaniel die in het Nederlandse Hondenstamboek werd ingeschreven was een Sussex. Halverwege de jaren vijftig werd vers bloed toegevoerd door de Sussex met als gevolg dat het geraamte en het temperament lijken te zijn verbeterd.
RASPUNTEN
Algemene verschijning. Massief en krachtig gebouwd. Een actieve, energieke, sterke hond, met een karakteristieke rolbeweging, die niet lijkt op de gangen van andere spaniels.
Kleur. Diep goudachtig leverkleurig; de haarpunten hebben een gouden zweem, die overheerst. Donker leverkleurig of donkerbruin leidt tot diskwalificatie.
Hoofd en schedel. De schedel moet breed zijn, met een duidelijke stop en tussen de oren een matige inzinking vertonend, de schedel is niet appelvormig, maar ook niet geheel vlak. Gefronste wenkbrauwen, duidelijke achterhoofdsknobbel, echter niet puntig. Goed ontwikkelde neusgaten; neus leverkleurig. Een evenwichtig gebouwd hoofd.
Staart. Laag geplaatst en niet boven het niveau van de rug gedragen. Hij wordt vrij bewogen en is dicht met haar bezet op 12,5-18 cm.
Voeten. Rond, van goede voetzolen voorzien en flink bevederd tussen de tenen.