Tibetaanse Terrier

De Tibetaanse Terriër is een van de drie kleine Tibetaanse rassen, waarvan de andere de Tibetaanse Spaniel en de Lhasa Apso zijn, die beide elders worden besproken. Ook is er nog de Tibetaanse Mastiff, die echter veel groter is.

De Tibetaanse Terriër, die wat uiterlijk betreft op een klein Old English Sheepdog lijkt, is in feite helemaal geen Terriër want hij is nog nooit als aardhond gebruikt.

Formaat

Schofthoogte reu 35, 5-40, 5 cm; de teef moet iets kleiner zijn.

Lichaamsbeweging

De Tibetaanse Terriër loopt zeer graag los en geniet van de vrijheid van een tuin, verder zijn de normale, regelmatige wandelingen voldoende.

Uiterlijke verzorging

Moet dagelijks zorgvuldig worden geborsteld.

Voeding

Als Manchester Terriër.

Oorsprong en geschiedenis

De Tibetaanse Terriër werd in de kloosters van Tibet ontwikkeld en heeft een geschiedenis als allround boerderijhond. Hij bereikte Europa voor het eerst aan het begin van deze eeuw; zowel de Lhasa Apso als de Tibetaanse Terriër genoemd. De situatie was enigszins verward, tot in 1934 ten slotte in Engeland de Tibetan Breeds Association werd opgericht.

De belangstelling voor dit ras, dat in de Verenigde Staten op dit moment nog niet is erkend, neemt de laatste tien jaar aanzienlijk toe.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. Een flink gespierde, middelgrote hond, die wat uiterlijk betreft een dwergvorm lijkt van de Old English Sheepdog.

Kleur. Wit, goud, crème, grijs of rookkleurig- in feite elke kleur behalve chocoladebruin of leverkleurig.

Hoofd en schedel. Schedel middelmatig lang, niet breed of grof, van oren naar ogen iets toelopend, niet gewelfd maar ook niet volkomen vlak tussen de oren. Neus zwart.

Staart. Middelmatig lang, tamelijk hoog aangezet en in een vrolijke krul over de rug gedragen. Zeer sterk bevederd. Vaak aan het einde nogmaals gebogen.

Voeten. De voeten moeten groot zijn, rond en tussen de tenen en voetzolen zwaar van haar voorzien.