Welsh Terrier
De Welsh Terriër vertoont veel overeenkomst met de Airedale, de Ierse en de Lakeland Terriër, en ziet eruit als een kleine Airedale. Hij vormt een goede gezinshond, heeft gewoonlijk een goed karakter en is aanhankelijk, gehoorzaam en bijzonder vrolijk.
Formaat
De schouderhoogte mag niet hoger zijn dan 39,5 cm. Een goed gemiddeld gewicht voor een werkhond is 9-9,5 kg.
Lichaamsbeweging
Dagelijkse wandelingen en ravotten in de tuin zijn voldoende, maar zoals de meeste Terriërs vindt hij het heerlijk zich buiten in een grote ruimte uit te kunnen leven. Uiteindelijk werd het ras oorspronkelijk gefokt om met de meute mee te rennen.
Verzorging
De vacht van de Welsh Terriër moet tweemaal per jaar worden geplukt en verder geregeld worden geborsteld om hem in een goede conditie te houden, maar vele eigenaars beperken zich tot het laten knippen van hun Terriër. Meestal laat men de vacht 's winters groeien om het dier extra warmte geven.
Voeding
375-550 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 1-1/2 kopje warm of koud water.
Oorsprong en geschiedenis
De Welsh Terriër is - evenals zijn nauwe verwant, de Ierse Terriër - van Keltische oorsprong. In feite bestonder er vroeger twee typen naast elkaar: het in Wales uit een als werkhond gefokte Ruwharige Black en Tan Terriër ontwikkelde type en een Engelse variëteit, verkregen door kruising van Airedale en Fox Terriër. Deze twee typen zorgden voor veel strijd, toen men een standaard voor het ras trachtte op te stellen. De Engelse variëteit delfde echter het onderspit en in 1885 werd de zuiver Keltische lijn gepresenteerd; een jaar later werd de Engelse rasvereniging opgericht en nog weer een jaar later werd de Welsh Terriër door de British Kennel Club de kampioensstatus verleend.
RASPUNTEN
Kleur. De kleur moet bij voorkeur zwart met bruin (tan) zijn of zwartgrauw met bruin, zonder zwarte tekening op de tenen. Zwart beneden de is een fout.
Hoofd en schedel. De schedel moet vlak zijn en tussen de oren iets breder dan bij de Draadharige Fox Terriër. De kaken moeten krachtig zijn, scherp gesneden en dieper en met een flinkere beet (waardoor het hoofd een forere indruk maakt) dan men gewoonlijk bij de Fox Terriër ziet. Stop is niet al te duidelijk; de afstand van de stop tot het einde van de (zwarte)neus is vrij lang.
Staart. De staart moet goed zijn aangezet en niet te vrolijk worden gedragen.
Voeten. De voeten moeten klein, rond en katachtig zijn.