Barzoi

De Barzoi is een bijzonder fraai en sierlijk ras, in Rusland vanaf de 17 de eeuw in gebruik voor de jacht op wolven en voor wedrennen.

Het zijn edele, goedaardige dieren, maar soms enigszins gereserveerd en niet erg gesteld op wilde spelletjes met kinderen.

Formaat

Schofthoogte: reu 73,5 cm en hoger, teef 68,5 cm en hoger.

Lichaamsbeweging

De Barzoi vereist zeer veel lichaamsbeweging, waarbij men echter niet moet vergeten dat hij een jachthond is: men moet hem dus alleen ver weg van andere huisdieren (katten, schapen) laten rennen.

Voeding

Aanbevolen wordt 550-900 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 5 kopje volledig hondenvoer, vermengd met 2,1/2 kopje warm of koud water.

Oorsprong en geschiedenis

Eeuwenlang werd de barzoi door tsaren en edellieden van het tsaristische Rusland gebruikt voor de jacht op wolven. In de 15de en 16de eeuw werd hij gekruist met de herdershond om hem sterker te maken en later met diverse jachthonden om zijn snelheid te verhogen. De huidige standaard ontwikkelde zich echter van de stam die door grootvorst Nicolaas werd ontwikkeld. Gegevens over de huidige Barzois in de Sovjet-Unie zijn schaars. Vermoedelijk leven er meer Barzois in de modieuze hoofdsteden van de wereld, zoals New York, Londen en Parijs.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. Een zeer sierlijke, aristocratische, elegante hond, die moed, spierkracht en een hoge snelheid bezit.

Hoofd en schedel. Hoofd lang en droog; goed opgevuld onder de ogen. Afstand tussen de achterhoofdsknobbel en de binnenste ooghoek gelijk aan die van de neuspunt. Schedel zeer weinig gewelfd en smal; stop niet zichtbaar en neiging tot Romeinse neus. Hoofd fijn gesneden, zodat de ligging van de beenderen en de hoofdaders duidelijk te zien zijn. Het hoofd van de teef is fijner dan dat van de reu. Kaken lang, zwaar en krachtig; neus groot en zwart, niet roze of bruin, en fraai afgerond, niet hoekig of scherp. Van boven af gezien moet de schedel er smal uitzien, naar de punt van de neus toe zeer geleidelijk toelopend.

Staart. Lang en brij laag aangezet. Goed bevederd en laag, niet vrolijk, gedragen. Kan in actie als roer worden gebruikt, maar mag niet boven de ruglijn uitkomen. Mag ter hoogte van de sprongen sikkelvormig worden geheven, echter nooit een krul vormen.

Voeten. Voorvoeten tamelijk lang, tenen dicht bijeen; goed gebogen, nooit platvoeten en niet naar buiten, noch naar binnen gedraaid. Aan de achterbenen hazenvoeten, dwz langer en minder gebogen.