Basenji

(ook wel Niam –Niam Terriër of Congo-hond genoemd)

De Basenji (een inheemse naam die zoiets als ‘bosding’ betekent) is een interessant, aantrekkelijk ras, dat vooral befaamd is om het feit dat het niet kan blaffen. De Basenji is echter niet stom: hij gromt en huilt als elk ander ras en uit zijn gevoelens door middel van een soort gegrinnik of gejodel. Hij is dus wel degelijk in het bezit van een stem en men gelooft dan ook dat deze karakteristieke zwijgzaamheid het gevolg van duizenden jaren training nop geluidloos jagen.

Het ras is bekend om zijn vriendelijk karakter en liefde voor kinderen, maar tegenover vreemden kan de Basenji gereserveerd zijn. Hij is bijzonder nieuwsgierig en ondeugend.

Opvallende kenmerken zijn: de krulstaart, die hoog geplaatst is en naar een kant over zijn rug ligt; zijn gewoonte zich als een kat met een voet te wassen; en zijn voorhoofd vol met ‘zorgelijke’ rimpels.

Formaat

Ideale hoogte: reu een schofthoogte van 43 cm, teef van 40,5 cm, een verschil naar boven of beneden van enkele centimeters moet een overigens harmonische hond niet zwaar worden aangerekend. Het ideale gewicht van de reu is 11 kg, van de teef 9,5 kg.

Lichaamsbeweging

De Basenji is een verwoed jager en zal bij te weinig beweging gemakkelijk te zwaar worden. Hij is snelvoetig, onvermoeibaar en vindt het heerlijk dagelijks te wandelen en los te rennen. Soms is de Basenji bijzonder geschikt voor bij paarden.

Dit ras moet niet in en buitenkennel worden gehouden. Het is in de eerste plaats een huishond, die zich bij voorkeur voor de kachel uitstrekt of zich overgeeft aan zijn vreemde gewoonte een plekje van de grond af op te zoeken. Hij kan op een flat worden gehouden , mits men in staat is hem voldoende lichaamsbeweging te geven.

Uiterlijke verzorging

Aanbevolen wordt geregeld de glanshandschoen te gebruiken.

Voeding

Circa 550-750 gram blikvoer, met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 3 kopjes volledig droogvoer, vermengd met 1,1/2 kopje warm of koud water; of 250 gram vers vlees, aangevuld met hondenbrood. Aan het menu van de Basenji moeten groene groente worden toegevoegd.

Oorsprong en geschiedenis

Op vele van de afbeeldingen in de Farao-graven komen honden van het Basenji-type voor en men neemt aan dat ze als kostbare geschenken door reizigers uit de gebieden van de bovenloop van de Nijl werden meegenomen.

De Basenji verdween in de periode tussen de tijd van de oude Egyptenaren en het midden van de 19de eeuw vrijwel geheel, totdat hij in het Kongo- gebied en Zuid-Soedan werd ontdekt. Het ras zoals wij dat kennen stamt van exemplaren die afkomstig waren uit het voormalige Belgisch Kongo, vermengd met importen uit Soedan en Liberia. Men vertelt, dat in de Maleisische oerwouden en ten noorden van Katmandu soortgelijke honden voorkomen, maar deze schijnen nooit uitgevoerd te zijn.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. De Basenji moet lichtgebouwd zijn, met een fijn geraamte, en er aristocratisch uitzien; ten opzichte van zijn lengte hoog op de benen stand, altijd kalm, alert en intelligent.

Kleur. Zuiver helder rood of zuiver zwarte of zwart me bruin, altijd met witte voeten, witte borst en witte staartpunt.

Hoofd en schedel. De schedel moet vlak zijn, fijn gesneden, matig breed, naar de neus toe versmallend en met slechts weinig stop. Een zwarte neus is zeer gewenst.

Staart. De start moet hoog zijn aangezet en de achterste rondig van de bil moet voorbij de staartwortel uitsteken.

Voeten. Klein, smal en gesloten, met flinke voetzolen en goed gebogen tenen.