Bouvier Des Flandres

De Bouvier des Flandres is een Belgische veedrijvershond (sommige deskundigen zijn van mening dat het meer een Frans ras is): gehard, betrouwbaar en, met gecoupeerde oren, het toonbeeld van norsheid, wat echter metaal zeer in tegensprak is met zijn karakter. Hij kan als huisdier worden gehouden, maar neigt ertoe een eenpersoonshond te worden, die echter ook de rest van het gezin verdedigd!

Formaat

Gewicht: 35-40 kg voor de reu en 27-35 kg voor de teef. Hoogte: reu 62-68,5 cm, teef 58,5-65 cm.

Lichaamsbeweging

Vereist zeer veel lichaamsbeweging en is niet zo geschikt voor in de stad.

Uiterlijke verzorging

Door regelmatig borstelen houdt men de vacht in een goede conditie.

Voeding

Aanbevolen wordt 550-900 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 5 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 2,1/2 kopje warm of koud water.

Oorsprong en geschiedenis

De Bouvier werd ontwikkeld uit een aantal Belgische werkhonden, met als doel de productie van een goede veelzijdige hond, geschikt als veedrijvershond, waak- en verdedigingshond en bestand tegen elk weertype. Pas in 1912 werd een vergadering gehouden om tot een standaard voor dit ras te komen, maar het duurde nog tot na de Eerste Wereldoorlog, voordat er een door de Club National Belge du Bouvier des Flandres werd opgesteld en men pogingen ondernam het ras te verbeteren.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. Vrij kortbenig en gedrongen; het op gespierde, sterke benen staande lichaam wekt de indrukt van veel kracht, zonder plompheid.

Kleur. Gewoonlijk reebruin of grijs, vaak gestroomd of gevlamd. Ook zwart is toegestaan en geen enkele kleur heeft de voorkeur. Lichte, vale gedeelten zijn ongewenst.

Hoofd en schedel. Het hoofd lijkt in verhouding tot het lichaam en de hoogte van de hond groot en deze indruk wordt nog versterkt door snor en baard. Bij betasting ontdekt men dat het hoofd goed belijnd is. De goed ontwikkelde, vlakke schedel is iets breder dan lang. De lijnen van de onder- en de bovenkant van de schedel moeten parallel lopen. De verhouding tussen de lengten van schedel en snuit is 3:2. Lichte groef in het voorhoofd. De stop is niet bijzonder diep, maar die lijkt wel zo door de zware wenkbrauwen. De snuit is breed, krachtig, goed van bot, van voren gezien rechthoekig en geleidelijk naar de neus toe smaller wordend, echter nooit puntig. De omtrek, vlak voor de ogen gemeten, moet ongeveer gelijk zijn aan de lengte van het hoofd. De neus, die de voorsnuit in een enigszins gewelfde lijn naar voren toe verlengt, moet goed ontwikkeld, aan de randen rond en altijd zwart zijn. Neusgaten wijd, wangen vlak en droog.

Staart. Tot op 2-3 staartwervels ingekort. Hij moet een voortzetting vormen van de wervelkolom en vrolijk worden gedragen wanneer de hond in beweging is.

Voeten. Kort, rond en compact. Tenen aaneengesloten en goed gebogen. Nagels zwart en sterk. Dikke, harde voetzolen.