Deerhound

De Deerhound is een sierlijk, fraai schepsel en wordt in de verhalen van Sir Walter Scott vaak genoemd. Hij is sterk en gezond van lijf en leden en is niets liever dan een aanhankelijke kameraad voorzijn baas.

Lichaamsbeweging

Vereist zeer veel lichaamsbeweging.

Uiterlijke verzorging

Moet een klein beetje getrimd worden (alleen wat overtollig verward haar voor een tentoonstelling) en regelmatig geborsteld. Zijn vacht is weerbestendig; dit ras lijkt weinig last te hebben van de kou en deze zelfs te prefereren.

Voeding

Aanbevolen wordt 550-900 gram blikvlees, aangevuld mat een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 5 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 2,1/2 kopje warm of koud water.

Oorsprong en geschiedenis

De Deerhound werd ontwikkeld als ras dat overdag met de baas uit jagen ging en 's avonds zijn weelderige eetzaal opluisterde. Met de komst van de ver dragende geweren verdween de behoefte aan de jagende Deerhound en ook diens populariteit. Het ras wordt alleen nog maar door toegewijde liefhebbers gehouden. Beweerd wordt, dat als men ooit een Deerhound heeft gehouden, men nooit meer een ander ras wil. Het is echt een vriendelijke reus.

Wat zijn uiterlijk betreft lijkt hij veel op de Greyhound en vermoedelijk waren ze tot aan de 19de eeuw wat type betreft gelijk. Tegenwoordig zijn ze gemakkelijk te onderscheiden, want de Greyhound zier er gladder en lichter uit.

RASPUNTEN

Kleur. Grotendeels een kwestie van smaak, maar het lijdt geen twijfel dat donker blauwrijs de voorkeur geniet, aangezien deze kleur vaak gepaard lijkt te gaan met goede kwaliteit. Daarna volgen donkergrijs, lichtgrijs en gestroomd, waarbij de donkerste over het algemeen het meest gewaardeerd worden. Geel en zandkleurig rood of roodachtig reebruin, met name met zwarte 'points' (oren en snuit), zijn eveneens geliefd, omdat dit de kleuren zijn van de oudst bekende stammen, de McNeil en de Cheethill Menzies. Wit wordt door alle oude deskundigen verworpen, maar tegen een witte borst en witte tenen, die juist bij vele van de donkerste honden voorkomen, wordt minder bezwaar gemaakt, al geldt: hoe minder, hoe beter, daar de Deerhound in feite een effen gekleurde hond moet zijn. Een witte bles op het hoofd of een witte kraag is een ernstige fout. Door fokken moet men proberen de witte aftekeningen kwijt te raken: hoe minder wit, hoe beter, maar een kleine witte staartpunt komt bij de beste stammen voor.

Hoofd en schedel. Het hoofd moet het breedst zijn bij de oren en naar de ogen iets toelopen, waarna de snuit zich naar de neus toe duidelijk versmalt. De snuit moet puntig zijn, maar met rechte lippen. Het hoofd moet lang zijn en de schedel eerder plat dan rond, boven de ogen iets oplopend, echter zonder enige vorm van een stop. De schedel moet bedekt zijn met middelmatig lang haar, dat zachter is dan de rest van de vacht. De neus moet zwart zijn (bij sommige blauw-reekleurige honden is hij echter blauw) en iets gebogen. Bij de lichter gekleurde honden geeft men de voorkeur aan een zwarte snuit. De hond moet een flinke snor van tamelijk zijdeachtig haar vertonen en een behoorlijke baard.

Staart. Moet lang zijn, dik bij de wortel, spits toelopen en tot niet meer dan 4 cm van de grond reiken. Wanneer de hond stilstaat, hangt de staart recht naar beneden of is hij gekruld. Is de hond in beweging, dan moet hij bij opwinding de staart gebogen houden, echter nooit boven de ruglijn uitkomend. Hij moet goed met haar bedekt zijn, dat aan de bovenkant van de staart dik en ruw is, en aan de onderkant langer; tegen een lichte franje aan het uiteinde bestaat geen bezwaar. Een krul- of ringstaart is zeer ongewenst.

Voeten. Moeten goed gesloten en compact zijn, met goed gebogen tenen met sterke nagels.