Finse Keeshond

De Finse Keeshond is de nationale hond van Finland. Hij is in Scandinavië populair als jachthond (hoofdzakelijk op vogels) en als tentoonstellingshond. Het is een fraai dier, dat de gewoonte heeft zich als een kat te wassen.

Formaat

Hoogte: reu 44-50 cm, teef 39-45 cm.

Lichaamsbeweging

Een echte buitenhond, die graag zo veel mogelijk vrijuit wil kunnen rennen. Daarnaast is hij echter zeer gesteld op een eigen plaats bij de kachel en dus ongeschikt voor de kennel.

Gezondheidszorg

Hoewel hij als volwassen hond hard en gezond is, kan hij als pup soms kwetsbaar zijn; dit ras is niet het gemakkelijkste om mee te fokken.

Uiterlijke verzorging

Normale dagelijkse borstelbeurt.

Voeding

Aanbevolen wordt 375-550 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 3 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 1-1/2 kopje warm of koud water.

Oorsprong en geschiedenis

Het ras was in Finland al eeuwenlang bekend, toen de Finse Kennelclub zijn erkenning aanvroeg. Deze hond komt oorspronkelijk uit het oosten van Finland en wordt in de volksverhalen Kalevala genoemd.

De Finse Keeshond kwam pas in de jaren twintig in andere Europese landen terecht. hij is verwant aan het Russische Laika- ras, waar van exemplaren door de Sovjet Unie in de ruimtevaart zijn gebruikt. Hij stamt af van de oudste jachthonden van Lapland en Scandinavië.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. Lichaam bijna vierkant. Vrijmoedige hond, met een levendigheid uitstralend uiterlijk, met name de ogen, oren en staart.

Kleur. Op de rug roodachtig bruin of geelachtig rood, bij voorkeur helder van tint. De haren aan de binnenzijde van de oren, op de wangen, onder de snuit, op borst en buik, aan de binnenkant van de benen, aan de achterkant van de dijen en onder de staart zijn lichter van tint. Witte tekeningen op de voeten en ee smalle witte streep op de borst zijn toegestaan, evenals enkele zwarte haren op de lippen en hier en daar een haar met zwarte punt op de rug.

Hoofd en schedel. Middelmatig groot en droog. Voorhoofd iets gewelfd, stop duidelijk. Snuit van boven gezien smal en droog en van opzij gelijkmatig toelopend. De neus moet pikzwart zijnen de lippen dun en stijf gesloten.

Staart. Vanaf de wortel stijf naar voren, naar beneden en weer naar achteren gekruld; hij wordt tegen de dij aangedrukt, waarbij de punt tot midden op de dij reikt. Als de staart wordt uitgestrekt, komen de staartwervels gewoonlijk tot aan de sprong.

Voeten. Bij voorkeur enigszins rond.