Ierse Terrier

De Ierse Terriër is een goede waakhond, een trouwe beschermheren en een uitstekende gezinshond, met als enig nadeel zijn enigszins overdreven reputatie ten opzichte van andere honden vechtlustig te zijn. In overeenstemming met zijn terriërbloed is hij bijzonder moedig en verhalen over de trouw van dit ras aan de baas zijn legio.

Formaat

Het meest gewenste gewicht voor showdoeleinden is: reu 12,3 kg, teef 11,3 kg. De schouderhoogte moet circa 46 cm bedragen.

Lichaamsbeweging

De Ierse Terriër is een sportieve, kleine hond, die met succes als jachthond is afgericht en een uitstekende verdelger van ongedierte is. Ook is hij een betrouwbare uitvoerder van gehoorzaamheidsproeven. Hij past zich echter gemakkelijk aan als gezinshond, mits er een tuin ter beschikking is en hij geregeld wordt uitgelaten (ook onaangelijnd). Dit ras heeft geen last van wagenziekte.

Uiterlijke verzorging

Net zoals de Airedale Terriër moet de Ierse Terriër enkele malen per jaar met de hand worden geplukt; het beste laat u dit door de vakman doen, in ieder geval totdat u de slag te pakken hebt. Een plukpoging door iemand zonder ervaring kan voor de hond pijnlijk zijn en zijn aard zelfs voorgoed bederven. Sommige eigenaars scheren de vacht allen kort, wat bij een ouder dier wel kan, maar ten koste van de kleur en de conditie gaat. Meestal is dagelijks borstelen voldoende om deze gezonde, sterke hond in een goede, sterke hond in een goede conditie te houden. Uiteraard laat u hem na het tentoonstellingsseizoen tot aan het einde van de winter zijn dikke vacht behouden.

Voeding

Aanbevolen wordt 375-550 gram bikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 3 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 1-1/2 kopje warm of koud water. Bovendien stelt dit ras af en toe wat groot hondenbrood zeer op prijs.

Oorsprong en geschiedenis

Volgens Ierse bronnen bestond de Ierse Terriër in dat land reeds voor de komst van de schutspatroon van Ierland, St-Patrick; sommige gaan zelfs zo ver te beweren dat de Ierse Terriër een kleinere uit voering is van hun andere nationale honden, de Ierse Wolfshond, maar dit lijkt wat vergezocht. Waarschijnlijker is dat de Ierse Terriër afstamt van de Ruwharige Black and Tan Terriër, die circa 200 jaar geleden in Engeland als taak had de vos op te drijven en ongedierte te verdelgen. Een nadere bestudering van de Welsh en de Lakeland Terriër toont de overeenkomsten tussen deze rassen en het lijkt dan ook waarschijnlijk dat ze alle de Black and Tan Terriër als voorouder hebben. Men zegt dat in de omgeving van Conty Cork, in Ierland, een grote Wheaten Terriër leefde die mogelijk de voorvader was van de Ierse Terriër en ook bijdreg aan de Welsh en de Lakeland Terriër.

Het standaard fokken van de Ierse Terriër begon pas in 1879, toen er nog een aanzienlijke variatie in type, grootte en kleur bestond. Vermeld wordt dat de Ierse Terriër in Antrim zwart, bruin en wit was, terwijl die in Whitley een roodachtige kleur had en die in Kerry zwart / bruin was.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden deze honden als boodschapper gebruikt en er bestaat een verhaal over Ordinary Seaman Foc's le, een scheeps Terriër aan boord van een Canadese torpedojager die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Atlantische Wateren voer, die alarm sloeg indien een vijandelijke onderzeeboot niet door de scheepsinstrumenten werd opgemerkt en die de bemanning tijdens het treffen met geblaf aanmoedigde.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. De hond moet een actieve, levendige, lenige en droge verschijning zijn, met veel substantie maar tegelijkertijd niet grof, want zowel snelheid en uithoudingsvermogen als kracht zijn vereisten. Hij mag niet plomp, noch gedrongen zijn, maar moet de van een sierlijke, snelle hond (' racing outline') vertonen.

Kleur. Moet effen zijn, het liefst lichtrood, tarwekleurig of geelrood. Soms verschijnt er wit op borst en voeten; wit op de voeten is verwerpelijker dan op de borst, daar een wit vlekje op de borst bijalle effen gekleurde rassen geregeld te zien is.

Hoofd en schedel. Hoofd lang;schedel vlak en vrij smal tussen de oren, naar de ogen toe nog iets smaller wordend; vrij van rimpels; stop nauwelijks zijaanzicht. De kaken moeten sterk en gespierd zijn, met niet te zeer gevulde wangen, en lang genoeg voor een doeltreffende beet. De neus moet zwart zijn.

Staart. Over het algemeen tot driekwart ingekort. Hij moet vrij zijn van franje of bevedering, maar goed bedekt met ruw haar, goed hoog zijn aangezet en vrolijk worden gedragen, echter niet over de rug gebogen of gekruld.

Voeten. Moeten sterk zijn, tamelijk rond en middelmatig klein; tenen gebogen en niet naar binnen of naar buiten gedraaid; zwarte nagels zijn gewenst. De voetzolen moeten gezond zijn en vrij van groeven of hoornachtige uitsteeksels.